Nooit kan ik een keertje rustig buiten lopen. De dames en heren praten altijd tegen me, en proberen me te waarschuwen voor alles.
'Och nee jongen, ga daar toch niet heen! Je weet nooit wat je daar te wachten staat!,' zegt de een.
De ander probeert me over te halen om juist wel te gaan, en een derde wil er niet te veel over zeggen.
En dat gebeurt alleen al als ik naar de schuur wil lopen, achter in onze tuin.
Hoe graag ik het ook zou willen, ik kan niet terug praten tegen ze.
Soms zijn het er wel tien tegelijk, die tegen me praten. Wanneer ik de tuindeuren dicht doe hoor ik ze zachter, maar met deze mooie zomerdag zou ik de deuren toch graag wel open willen hebben.
Soms zitten ze in mijn raamkozijnen, en kijken afkeurend naar binnen. Altijd word ik in de gehouden door die kleine kraaloogjes, die geen moment van mijn zijde afwijken.
Wanneer het gaat schemeren nemen de stemmen af, en ik besluit dat het tijd is om eindelijk mijn boodschappen te doen.
'En daar gaat hij weer hoor, altijd uit op avontuur,' hoor ik een stem zeggen. Ik kijk omhoog en zoek tussen de bladeren of ik wat zie zitten. Maar natuurlijk, zo snel als ze gekomen zijn ze ook weer weg.
Met een stevige pas loop ik snel door naar het winkelcentrum, dat tien minuten lopen is. De winkels zijn nog open, het is tenslotte koopavond.
Wanneer ik de supermarkt in loop, merk ik dat ik te hard heb gelopen. Kleine zweetdruppels lopen over mijn gezicht, en ook op mijn rug kriebelen ze. Ik pak een mandje en loop richting de vriezers. Hier kan ik misschien wel even wat verkoeling vinden. Ik leg mijn warme handen op de koude deuren van de koelcellen, en leg ze daarna op mijn gezicht. Het voelt heerlijk koud voor even, maar meteen erna komt de warmte weer terug.
Ik besluit rustig mijn boodschappen doen, ik heb tenslotte toch alle tijd. Nu de stemmen zijn gaan slapen, kan ik eindelijk rustig mijn gang gaan.
Langzaam verzamel ik alle spullen die op mijn lijstje staan, en als laatste loop ik langs de kleine slagerij. Hier kom ik eigenlijk liever helemaal niet. Mijn moeder stond er op dat ik wel vlees moest halen voor mijn gasten voor mijn verjaardag. Zolang zij het allemaal maar bereid en ik er niet van hoef te eten. De meeste mensen denken namelijk dat het vlees wat hier ligt dood is, maar ik weet helaas wel beter. De stemmen beginnen weer aan te zwellen als ik dichterbij de slagerij kom.
'Maar meneer, u gaat ons toch niet opeten? Wij, als plofkippen en vogels, hebben al zo'n zwaar leven gehad!'
'Ach Anette, die man heeft ijzer nodig. Je moet juist vereerd zijn dat je door hem mág opgegeten worden!'
Snel loop ik langs de stukjes vlees en ik hoop dat de slager snel komt.
'Hé, jij bent toch Daniël? Ja, ik heb mijn moeder over je horen praten. Jij was heel lief voor haar en hebt haar eten gegeven! In de dierentuin, weet je nog wel?'
Ik kijk waar het stemmetje vandaan komt, het is zo'n schattig stemmetje. Uiteindelijk vind ik het pakje vlees en ik pak het op.
'Ja? Heb ik jou moeder te eten gegeven? Ik zal wel moeten, de vogels worden de laatste tijd zo snel boos op me,' zeg ik tegen het pakje vlees, wat ooit een kip is geweest.
Twee kleine oogjes turen door het plastic cellofaan. Ik hou het stukje vlees voor mijn gezicht zodat hij mij aan kan kijken.
'Nou, je gezicht herken ik niet hoor. Mijn moeder heeft alleen maar gezegd dat je heel aardig bent'.
'Gelukkig maar, dan heb ik eindelijk een goede indruk achtergelaten.'
Wanneer ik omhoog kijk, zie ik dat de slager me aan staart alsof gek ben. Tja, ik geloof dat ik ook wel een beetje gek ben geworden ondertussen.
'Nou meneer, dit stukje vlees ziet er wel aardig uit. Mag ik ook nog 5 ons dun gesneden kipfiletjes?'
'Eh, ja maar natuurlijk,' zegt de slager verbluft. Hij kijkt me nog even aan, en ik merk dat hij een beetje scheel kijkt. Vervolgens draait zich om, om de stukjes te gaan snijden.
De volgende dag is het voor mij een drukte vanjewelste. Al de hele dag hoor ik de stemmen uit de vriezer komen en de vogels lijken zich allemaal te hebben verzameld in mijn tuin om me uit te schelden.
Ik word gek van al die stemmen om me heen en ik probeer de vogels te laten schrikken, maar ze komen gewoon terug en gaan verder met hun scheld tirades.
'Het lef dat jij hebt, smerig groot mens. Al die kippen eten, en vervolgens aardig doen tegen ons? U bent echt walgelijk!,' word er gefoeterd door een kleine mus die ondertussen op mijn aanrecht belandt.
Ik sla hem weg, maar boos kwetterend komt hij terug en landt op mijn hoofd. Op zijn gemak zet hij zijn nageltjes in mijn hoofdhuid en pikt een aantal haren van mijn hoofd.
Ik probeer hem weg te slaan, maar de mus is niet meer bang. Het gepraat van de stemmen word ondertussen erger, en ik zie dat meer vogels zich hebben verzameld in mijn woonkamer.
Ze klinken allemaal heel boos en opgewonden. Vervolgens landt er een grote kraai op mijn arm. Ook hij klauwt zich vast in mijn arm en begint te pikken. Ik zie dat zijn scherpe nagels mij laten bloeden, maar hij gaat niet weg.
'Kom op jongens, het is zover! We gaan hem is een lesje leren! Ik zeg als leider, aanvallen!'
En voor ik weet zitten er op elke stukje van mijn huid nageltjes van de vogels in mijn huid geboord en de pijn van het pikken word ondraaglijk. Ik zak neer op de grond, en opeens vliegen alle vogels door mijn raam het huis uit.
Een klein stemmetje hoor ik nog roepen: 'Zo, ik denk dat u geen vlees meer zult eten meneer. U weet dat wij er altijd zullen zijn om u te volgen!'
'Och nee jongen, ga daar toch niet heen! Je weet nooit wat je daar te wachten staat!,' zegt de een.
De ander probeert me over te halen om juist wel te gaan, en een derde wil er niet te veel over zeggen.
En dat gebeurt alleen al als ik naar de schuur wil lopen, achter in onze tuin.
Hoe graag ik het ook zou willen, ik kan niet terug praten tegen ze.
Soms zijn het er wel tien tegelijk, die tegen me praten. Wanneer ik de tuindeuren dicht doe hoor ik ze zachter, maar met deze mooie zomerdag zou ik de deuren toch graag wel open willen hebben.
Soms zitten ze in mijn raamkozijnen, en kijken afkeurend naar binnen. Altijd word ik in de gehouden door die kleine kraaloogjes, die geen moment van mijn zijde afwijken.
Wanneer het gaat schemeren nemen de stemmen af, en ik besluit dat het tijd is om eindelijk mijn boodschappen te doen.
'En daar gaat hij weer hoor, altijd uit op avontuur,' hoor ik een stem zeggen. Ik kijk omhoog en zoek tussen de bladeren of ik wat zie zitten. Maar natuurlijk, zo snel als ze gekomen zijn ze ook weer weg.
Met een stevige pas loop ik snel door naar het winkelcentrum, dat tien minuten lopen is. De winkels zijn nog open, het is tenslotte koopavond.
Wanneer ik de supermarkt in loop, merk ik dat ik te hard heb gelopen. Kleine zweetdruppels lopen over mijn gezicht, en ook op mijn rug kriebelen ze. Ik pak een mandje en loop richting de vriezers. Hier kan ik misschien wel even wat verkoeling vinden. Ik leg mijn warme handen op de koude deuren van de koelcellen, en leg ze daarna op mijn gezicht. Het voelt heerlijk koud voor even, maar meteen erna komt de warmte weer terug.
Ik besluit rustig mijn boodschappen doen, ik heb tenslotte toch alle tijd. Nu de stemmen zijn gaan slapen, kan ik eindelijk rustig mijn gang gaan.
Langzaam verzamel ik alle spullen die op mijn lijstje staan, en als laatste loop ik langs de kleine slagerij. Hier kom ik eigenlijk liever helemaal niet. Mijn moeder stond er op dat ik wel vlees moest halen voor mijn gasten voor mijn verjaardag. Zolang zij het allemaal maar bereid en ik er niet van hoef te eten. De meeste mensen denken namelijk dat het vlees wat hier ligt dood is, maar ik weet helaas wel beter. De stemmen beginnen weer aan te zwellen als ik dichterbij de slagerij kom.
'Maar meneer, u gaat ons toch niet opeten? Wij, als plofkippen en vogels, hebben al zo'n zwaar leven gehad!'
'Ach Anette, die man heeft ijzer nodig. Je moet juist vereerd zijn dat je door hem mág opgegeten worden!'
Snel loop ik langs de stukjes vlees en ik hoop dat de slager snel komt.
'Hé, jij bent toch Daniël? Ja, ik heb mijn moeder over je horen praten. Jij was heel lief voor haar en hebt haar eten gegeven! In de dierentuin, weet je nog wel?'
Ik kijk waar het stemmetje vandaan komt, het is zo'n schattig stemmetje. Uiteindelijk vind ik het pakje vlees en ik pak het op.
'Ja? Heb ik jou moeder te eten gegeven? Ik zal wel moeten, de vogels worden de laatste tijd zo snel boos op me,' zeg ik tegen het pakje vlees, wat ooit een kip is geweest.
Twee kleine oogjes turen door het plastic cellofaan. Ik hou het stukje vlees voor mijn gezicht zodat hij mij aan kan kijken.
'Nou, je gezicht herken ik niet hoor. Mijn moeder heeft alleen maar gezegd dat je heel aardig bent'.
'Gelukkig maar, dan heb ik eindelijk een goede indruk achtergelaten.'
Wanneer ik omhoog kijk, zie ik dat de slager me aan staart alsof gek ben. Tja, ik geloof dat ik ook wel een beetje gek ben geworden ondertussen.
'Nou meneer, dit stukje vlees ziet er wel aardig uit. Mag ik ook nog 5 ons dun gesneden kipfiletjes?'
'Eh, ja maar natuurlijk,' zegt de slager verbluft. Hij kijkt me nog even aan, en ik merk dat hij een beetje scheel kijkt. Vervolgens draait zich om, om de stukjes te gaan snijden.
De volgende dag is het voor mij een drukte vanjewelste. Al de hele dag hoor ik de stemmen uit de vriezer komen en de vogels lijken zich allemaal te hebben verzameld in mijn tuin om me uit te schelden.
Ik word gek van al die stemmen om me heen en ik probeer de vogels te laten schrikken, maar ze komen gewoon terug en gaan verder met hun scheld tirades.
'Het lef dat jij hebt, smerig groot mens. Al die kippen eten, en vervolgens aardig doen tegen ons? U bent echt walgelijk!,' word er gefoeterd door een kleine mus die ondertussen op mijn aanrecht belandt.
Ik sla hem weg, maar boos kwetterend komt hij terug en landt op mijn hoofd. Op zijn gemak zet hij zijn nageltjes in mijn hoofdhuid en pikt een aantal haren van mijn hoofd.
Ik probeer hem weg te slaan, maar de mus is niet meer bang. Het gepraat van de stemmen word ondertussen erger, en ik zie dat meer vogels zich hebben verzameld in mijn woonkamer.
Ze klinken allemaal heel boos en opgewonden. Vervolgens landt er een grote kraai op mijn arm. Ook hij klauwt zich vast in mijn arm en begint te pikken. Ik zie dat zijn scherpe nagels mij laten bloeden, maar hij gaat niet weg.
'Kom op jongens, het is zover! We gaan hem is een lesje leren! Ik zeg als leider, aanvallen!'
En voor ik weet zitten er op elke stukje van mijn huid nageltjes van de vogels in mijn huid geboord en de pijn van het pikken word ondraaglijk. Ik zak neer op de grond, en opeens vliegen alle vogels door mijn raam het huis uit.
Een klein stemmetje hoor ik nog roepen: 'Zo, ik denk dat u geen vlees meer zult eten meneer. U weet dat wij er altijd zullen zijn om u te volgen!'
Reacties