Al 4 jaar lang fiets ik dezelfde route naar school. Het enige wat er tussen mijn huis en de school is, is een groot bos. Ik vind het heerlijk om elke ochtend de lucht van het bos te ruiken, en het tsjilpen van de vogels te horen. Hierdoor lijkt het alsof ik elke dag met een fris gevoel begin. Het bospaadje waar ik over fiets is maar smal, en er mogelijk eigenlijk geen auto's rijden. Toch kom ik er soms eentje tegen. Dat is dan vaak iemand die niet weet dat je hier niet mag rijden. Die niet uit onze buurt komt. Aan het begin van het bos staan geen borden dat je er niet doorheen mag rijden, maar niemand uit onze buurt doet het. Tegenwoordig blijven er nog maar zo weinig bossen over, dat we deze graag willen behouden.
Ook vandaag stap ik weer op mijn fiets. Het is eigenlijk nog te vroeg om weg te gaan, maar ik ben al sinds zeven uur uit bed. Om tien uur hoef ik pas te beginnen, maar ik haat het wanneer ik moet wachten op dingen. Dus vandaar dat ik al om negen uur op mijn fiets zit. Op school zal ik vast wel een aantal mensen tegenkomen waar ik nog mee kan kletsen, dat is tenslotte leuker dan thuis zitten.
Wanneer ik op de helft van het bospaadje ben aangekomen stop ik even om naar de stilte om me heen te luisteren. Ik hoor maar één vogel, en de wind laat de blaadjes aan de bomen ritselen. Mijn zware rugzak zet ik even neer op de grond en ik besluit in alle rust een sigaretje te roken. Terwijl ik denk aan de vakken die ik vandaag heb, hoor ik een motor in verte. Ik tuur naar het begin van het bospad waar ik vandaan ben gekomen en zie de koplampen dichterbij komen. De auto rijdt veel te hard, maar ik ga niet aan de kant. Wanneer mijn fiets in zicht komt voor de bestuurder gaat hij langzamer rijden. Als hij mij heeft bereikt stopt hij en ik hoor een stem vragen: 'Gaat alles goed mevrouw? Is er iets gebeurd?'
Ik schud nee en zeg: 'Ik zat hier van de stilte te genieten, tot dat u met uw ronkende auto voorbij kwam. Als u even verder wilt rijden, kan ik ook weer verder nadenken.'
De bestuurder kijkt me even raar aan, en besluit verder te rijden. Ik kijk hem na, tot dat het nog maar een klein puntje aan de horizon is. Daar ongeveer is het einde van het bospad. Mijn sigaret is op, en ik pak het zakje waar ik ze altijd in doe als ik onderweg rook. De filter wordt maar slecht verteerd door het bos, dus laat ik hem liever niet slingeren. Ik sla mijn been over het zadel en vervolg mijn weg naar school.
Als ik bijna op het eind ben komt een vieze stank mijn neus tegemoet. Het lijkt wel alsof het riool open ligt. Weer hoor ik een auto achter me, maar ik schenk er geen aandacht aan. Ik probeer in te schatten wanneer hij me in zal halen, maar hij komt niet voorbij. Ik kijk achterom en tot mijn grote verbazing zie ik paard en wagen aan komen hollen. Ik knipper een paar keer met mijn ogen, maar het wordt geen auto meer. Wanneer ze mij voorbij komen kijken de ruiters mij net zo vreemd aan als ik hun. De man met de teugels in zijn hand heeft een vuil gezicht, het lijkt wel roet. Ook zijn kleding is smerig en zit vol met gaten. Verbaast fiets ik maar gewoon door. De stank van het riool word steeds erger naarmate ik dichter bij school kom en ik moet door mijn mond ademen om het kokhalzen te vermijden. Eindelijk kom ik uit het bos, in het dorp. Verbluft stop ik met trappen. Alles is anders. Ik zie vrouwen die hun kleding wassen in de goot, kinderen die met grote hoepels en een stok eraan spelen. Snel begin ik toch weer met trappen, tussen de mensen door. Ik word nagewezen en iedereen kijkt me na. Het duurt niet lang of ik kom kom ik op de plek waar mijn school is. Althans, waar mijn school wás. Er staat een hele grote fabriek voor mijn neus, met 2 grote pijpen aan weerszijden waar dikke, zwarte rook uit komt. De menigte is mij van uit het dorp achterna gelopen en ze vormen allemaal langzaam een grote kring om me heen. Er komt een man naar voren, deze ziet er wat schoner uit dan de rest van de mensen.
'Geachte vrouwe, mag ik u vragen waar u vandaan komt', vraagt hij met een deftige stem. Ik staar hem aan, niet in staat een woord uit te brengen. Waar ben ik in hemelsnaam terecht gekomen? Waarom zijn al deze mensen zo vies en stinkt het hier zo? De man in de nette kleding kucht en haalt mij uit mijn verwarde gedachten. Ik kijk om me heen, iedereen staat mij aan te gapen, het voelt alsof ik een buitenlander ben. En dan terwijl ik hier gisteren ook nog gewoon heb gefietst!
'Ik eh, ik weet niet hoe dit kan. Ik was onderweg naar school en toen veranderde een auto ineens in paard en wagen. Toen kwam ik hier terecht want hier op de plek van deze fabriek staat mijn school. Of tenminste, gisteren was hij nog!', zeg ik terwijl ik de man recht aan kijk. Ik hoor hoe het geroezemoes achter me begint en al gauw staat iedereen te smoezen en te lachen. Ik geloof dat ze denken dat je gek bent geworden..
'Vrouwe, ik hoop dat alles goed met u gaat en dat u niet gek bent geworden. Deze fabriek stond hier al toen ik nog een kleine man was', zegt de man, blijkbaar niet begrijpend dat hij het verkeerd heeft.
Ik voel hoe er iemand aan rugzak zit en ik draai me om. Een vuil gezichtje kijkt me aan, met ondeugende ogen. Hij draait zich weer naar mijn rugzak en probeert de rits te openen.
'Hè, blijf is van mijn spullen af', roep ik verontwaardigd. De menigte begint harder te smoezen, alsof ik de jongen een klap heb gegeven. Hij stopt echter niet met het pulken aan mijn tas. Ik wil weer op mijn fiets stappen om terug naar huis te gaan, dit is toch niet te geloven! Het enige probleem is dat de mensen in de weg staan en ik vind het niet nodig om ze aan te rijden. Langzaam loop ik dus met mijn fiets aan de hand richting de muur van mensen. Ze wijken niet voor me, en ik begin een beetje boos te worden.
'Kunnen jullie alsjeblieft aan de kant gaan? Ik wil heel graag naar huis,' zeg ik smekend. Ze laten me er niet door integendeel, ze gaan alleen maar dichter bij elkaar staan. Ik voel hoe mijn fiets uit mijn handen wordt gerukt en de mensen komen steeds dichterbij me staan. Het begint tot me door te dringen wat er aan de hand is en ik raak in paniek. Ik sla met mijn armen om mij heen zodat ze niet dichterbij komen. Ze moeten me wat ruimte geven, ik krijg amper lucht! Ik voel hoe iemand een klap op mijn achterhoofd geeft, en langzaam word het zwart voor mijn ogen.
Ook vandaag stap ik weer op mijn fiets. Het is eigenlijk nog te vroeg om weg te gaan, maar ik ben al sinds zeven uur uit bed. Om tien uur hoef ik pas te beginnen, maar ik haat het wanneer ik moet wachten op dingen. Dus vandaar dat ik al om negen uur op mijn fiets zit. Op school zal ik vast wel een aantal mensen tegenkomen waar ik nog mee kan kletsen, dat is tenslotte leuker dan thuis zitten.
Wanneer ik op de helft van het bospaadje ben aangekomen stop ik even om naar de stilte om me heen te luisteren. Ik hoor maar één vogel, en de wind laat de blaadjes aan de bomen ritselen. Mijn zware rugzak zet ik even neer op de grond en ik besluit in alle rust een sigaretje te roken. Terwijl ik denk aan de vakken die ik vandaag heb, hoor ik een motor in verte. Ik tuur naar het begin van het bospad waar ik vandaan ben gekomen en zie de koplampen dichterbij komen. De auto rijdt veel te hard, maar ik ga niet aan de kant. Wanneer mijn fiets in zicht komt voor de bestuurder gaat hij langzamer rijden. Als hij mij heeft bereikt stopt hij en ik hoor een stem vragen: 'Gaat alles goed mevrouw? Is er iets gebeurd?'
Ik schud nee en zeg: 'Ik zat hier van de stilte te genieten, tot dat u met uw ronkende auto voorbij kwam. Als u even verder wilt rijden, kan ik ook weer verder nadenken.'
De bestuurder kijkt me even raar aan, en besluit verder te rijden. Ik kijk hem na, tot dat het nog maar een klein puntje aan de horizon is. Daar ongeveer is het einde van het bospad. Mijn sigaret is op, en ik pak het zakje waar ik ze altijd in doe als ik onderweg rook. De filter wordt maar slecht verteerd door het bos, dus laat ik hem liever niet slingeren. Ik sla mijn been over het zadel en vervolg mijn weg naar school.
Als ik bijna op het eind ben komt een vieze stank mijn neus tegemoet. Het lijkt wel alsof het riool open ligt. Weer hoor ik een auto achter me, maar ik schenk er geen aandacht aan. Ik probeer in te schatten wanneer hij me in zal halen, maar hij komt niet voorbij. Ik kijk achterom en tot mijn grote verbazing zie ik paard en wagen aan komen hollen. Ik knipper een paar keer met mijn ogen, maar het wordt geen auto meer. Wanneer ze mij voorbij komen kijken de ruiters mij net zo vreemd aan als ik hun. De man met de teugels in zijn hand heeft een vuil gezicht, het lijkt wel roet. Ook zijn kleding is smerig en zit vol met gaten. Verbaast fiets ik maar gewoon door. De stank van het riool word steeds erger naarmate ik dichter bij school kom en ik moet door mijn mond ademen om het kokhalzen te vermijden. Eindelijk kom ik uit het bos, in het dorp. Verbluft stop ik met trappen. Alles is anders. Ik zie vrouwen die hun kleding wassen in de goot, kinderen die met grote hoepels en een stok eraan spelen. Snel begin ik toch weer met trappen, tussen de mensen door. Ik word nagewezen en iedereen kijkt me na. Het duurt niet lang of ik kom kom ik op de plek waar mijn school is. Althans, waar mijn school wás. Er staat een hele grote fabriek voor mijn neus, met 2 grote pijpen aan weerszijden waar dikke, zwarte rook uit komt. De menigte is mij van uit het dorp achterna gelopen en ze vormen allemaal langzaam een grote kring om me heen. Er komt een man naar voren, deze ziet er wat schoner uit dan de rest van de mensen.
'Geachte vrouwe, mag ik u vragen waar u vandaan komt', vraagt hij met een deftige stem. Ik staar hem aan, niet in staat een woord uit te brengen. Waar ben ik in hemelsnaam terecht gekomen? Waarom zijn al deze mensen zo vies en stinkt het hier zo? De man in de nette kleding kucht en haalt mij uit mijn verwarde gedachten. Ik kijk om me heen, iedereen staat mij aan te gapen, het voelt alsof ik een buitenlander ben. En dan terwijl ik hier gisteren ook nog gewoon heb gefietst!
'Ik eh, ik weet niet hoe dit kan. Ik was onderweg naar school en toen veranderde een auto ineens in paard en wagen. Toen kwam ik hier terecht want hier op de plek van deze fabriek staat mijn school. Of tenminste, gisteren was hij nog!', zeg ik terwijl ik de man recht aan kijk. Ik hoor hoe het geroezemoes achter me begint en al gauw staat iedereen te smoezen en te lachen. Ik geloof dat ze denken dat je gek bent geworden..
'Vrouwe, ik hoop dat alles goed met u gaat en dat u niet gek bent geworden. Deze fabriek stond hier al toen ik nog een kleine man was', zegt de man, blijkbaar niet begrijpend dat hij het verkeerd heeft.
Ik voel hoe er iemand aan rugzak zit en ik draai me om. Een vuil gezichtje kijkt me aan, met ondeugende ogen. Hij draait zich weer naar mijn rugzak en probeert de rits te openen.
'Hè, blijf is van mijn spullen af', roep ik verontwaardigd. De menigte begint harder te smoezen, alsof ik de jongen een klap heb gegeven. Hij stopt echter niet met het pulken aan mijn tas. Ik wil weer op mijn fiets stappen om terug naar huis te gaan, dit is toch niet te geloven! Het enige probleem is dat de mensen in de weg staan en ik vind het niet nodig om ze aan te rijden. Langzaam loop ik dus met mijn fiets aan de hand richting de muur van mensen. Ze wijken niet voor me, en ik begin een beetje boos te worden.
'Kunnen jullie alsjeblieft aan de kant gaan? Ik wil heel graag naar huis,' zeg ik smekend. Ze laten me er niet door integendeel, ze gaan alleen maar dichter bij elkaar staan. Ik voel hoe mijn fiets uit mijn handen wordt gerukt en de mensen komen steeds dichterbij me staan. Het begint tot me door te dringen wat er aan de hand is en ik raak in paniek. Ik sla met mijn armen om mij heen zodat ze niet dichterbij komen. Ze moeten me wat ruimte geven, ik krijg amper lucht! Ik voel hoe iemand een klap op mijn achterhoofd geeft, en langzaam word het zwart voor mijn ogen.
Reacties
ik heb zeg maar een soort recensie geschreven over dit kort verhaal, het staat bij de groep Korte verhalen schrijven. Ik hoop dat je dat leuk vindt ;)